Vervolg van het gedachtenexperiment: hoe dan wel?
Ongelijkheid zou wel eens net zo disruptief kunnen worden als klimaatverandering, zo beargumenteerde ik vorig jaar in een eerdere blog (link). Onze samenleving en ons economisch model zijn in belangrijke mate gebouwd op het impliciete sociale contract dat we allemaal beter worden van groei en vooruitgang. De daling van vertrouwen hierin aan de basis van de samenleving is dagelijks voelbaar in het nieuws. Een belangrijke vraag blijft: wat gaan we eraan doen? Al snel beland je in discussies over of een dogmatische focus op gelijkheid ons niet in een soort communistische samenleving doet belanden. Zonder hier een finaal antwoord op te geven zie ik twee belangrijke uitgangspunten. Ten eerste moeten we actiever en bewuster gaan streven naar meer inclusiviteit dan we de afgelopen decennia hebben gedaan. Ten tweede geloof ik dat een effectieve oplossing alleen tot stand komt als we ook een beweging in die richting in het bedrijfsleven op gang krijgen. Proberen met wetgeving de beweging bij te sturen, terwijl het bedrijfsleven vooral in een reactieve modus zit, gaat geen structurele verandering brengen. Dat roept echter de vraag op: wat kan het bedrijfsleven dan doen? In het vervolg maak ik een inventarisatie langs de as van de vier centrale rollen van het bedrijfsleven.
Als werkgever: uitputten of vermeerderen van menselijk kapitaal
Van de vier rollen is de impact van het bedrijfsleven als werkgever het grootst. Ten eerste omdat je inkomen uit werk in belangrijke mate bepaalt of je toegang hebt tot allerlei producten en diensten. En ten tweede omdat werkgever en werknemer samen een belangrijke sleutel tot meer gelijkheid in handen hebben als er groei zit in de productieve bijdrage van de werknemer en de beloning daarvan. In algemene zin is het dan ook zo dat mensen zonder werk de kans bieden om te gaan werken ook bijdraagt aan het verminderen van ongelijkheid. Het is dan wel van belang dat dit kwalitatief goede banen zijn in de zin dat er naast inkomen ook zekerheid en toegang tot sociale zekerheid bij hoort. Recent is behoorlijk veel aandacht geweest voor het feit dat “flexbanen” in de arbeidsmarkt daar juist niet aan voldoen (zie bijvoorbeeld het recent WRR rapport, link). Zonder enige zekerheid is het uiteraard meer “overleven” dan “groeien”, blijft het menselijk potentieel deels onbenut en zal de ongelijkheid groeien. Sociale zekerheid vervult een cruciale rol in het voorkomen van disruptieve effecten van “life events” (bijv. arbeidsongeschikt of werkloos raken) en is ,zeker op de lange termijn, cruciaal voor de positie van de groep werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt. Daarbij is het ook belangrijk dat werknemer en werkgever samen werken aan toekomstperspectief. Dat banen eindig zijn hoeft geen probleem te zijn, als mensen maar perspectief hebben op werk en wanneer nodig van werk naar werk worden geholpen. Het zou een boeiend idee zijn om werkgevers als maatschappij te belonen of te beboeten op basis van de mate waarin hun (ex-)werknemers vijf jaar later aan het werk zijn en gegroeid zijn in de productieve bijdrage aan de samenleving. Als veel (ex-) werknemers ziek zijn, thuis op de bank zitten of nauwelijks zijn gegroeid, is een werkgever vooral bezig om ons menselijk kapitaal uit te putten en zou dat net als uitputting van ons natuurlijk kapitaal best belast mogen worden.
Als producent: toegankelijke en solidaire producten en diensten
Minder aandacht is er in het algemeen voor de impact van de rol als producent. In onze samenleving waarin allerlei zaken steeds meer een dienst of product worden is toegang daartoe ook steeds belangrijker. Als je vanwege je lage of onzekere inkomen bijvoorbeeld geen hypotheek kan krijgen of een bepaalde medische dienst niet kan betalen, dan is dat een belangrijke vorm van ongelijkheid. Andersom kunnen producenten door innovaties bijdragen aan toegankelijk en betaalbare producten en diensten. Een voorbeeld hiervan is de perspectiefverklaring die flexwerkers toegang geeft tot een hypotheek. Als een bedrijf of sector al haar slagkracht en energie alleen maar richt op luxe producten die maar voor een deel van de samenleving toegankelijk zijn, dan draagt dit juist niet bij aan gelijkheid. Ook van belang is dat bepaalde productklassen van origine bouwen op solidariteit, zoals verzekeringen. Een verzekering voor hoger opgeleiden die hen een goedkopere oplossing biedt ten koste van de solidariteit zal zeer waarschijnlijk juist bijdragen aan meer ongelijkheid.
Als deelnemer in de samenleving: belasting betalen en invloed uitoefenen
Allereerst een voor de hand liggende: eerlijk belasting betalen als bedrijf draagt in belangrijke mate bij aan een gelijke samenleving. Veel van onze maatschappelijke instellingen die we via de overheid regelen dragen bij aan gelijke kansen voor iedereen. Door een eerlijk deel van deze rekening te betalen draagt het bedrijfsleven bij aan een inclusieve samenleving. Ook niet te onderschatten is de invloed van werkgevers op ons sociale stelsel en overheidsbeleid. Als bedrijven deze macht benutten om te pleiten voor beleid dat de zekerheid en kansen voor mensen aan de basis van de samenleving vergroot, dan kunnen ze een sterke positieve bijdrage leveren. Momenteel zien we in de “polder” echter eerder een reactief debat waar werkgevers en werknemers (al dan niet vertegenwoordigd door de vakbonden) aan beide kanten vooral uit zijn op hun eigen belangen. Wanneer we aan beide kanten meer een proactieve, integrale visie zien ontstaan en meer samenwerking ontstaat zou dat een belangrijke indicator zijn dat we op weg zijn in de goede richting.
Als investering: rendement ten koste van wat?
In contrast met de vorige rol levert de rol van bedrijven richting investeerders eerder een negatieve bijdrage op. Zoals economen als Piketty laten zien dragen ongelijk verdeeld vermogen en een hoger rendement op vermogen dan op arbeid momenteel in belangrijke mate bij aan groei van ongelijkheid. Een hypothese is dus dat als relatief meer toegevoegde waarde naar de aandeelhouders gaat (ten koste van het deel wat naar loon of belasting gaat) de ongelijkheid waarschijnlijk gaat groeien. Daar is niet alles mee gezegd, want ook de werker aan de basis van de arbeidsmarkt is waarschijnlijk “belegger” bijvoorbeeld via zijn of haar pensioen. Als financieel rendement van de belegging echter ten koste gaat van een perspectiefvolle baan of een inclusieve samenleving, dan is de vraag of we daar netto gelukkig van worden. De balans is dus van belang: meer rendement is niet perse slecht. Maar wordt het eerlijk verdeeld en is het niet ten koste gegaan van waarde creatie voor andere stakeholders?
Aanvullingen en reacties welkom!
Ik zou het wel een boeiend experiment vinden om de bovenstaande meetlat eens te benutten om de impact van het bedrijfsleven op de inclusieve samenleving in kaart te brengen. Een inclusieve impact index of iets dergelijks. Dat begint met de vraag of dit overzicht van de mogelijke impact compleet en kloppend is. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar jullie reacties en aanvulling!
Gerbert Hengelaar